Deel drie van de onmogelijke trilogie staan-liggen-zitten. Allereerst geldt weer dat als het alleen gaat om een plaatsaanduiding de werkwoorden y avoir, être en se trouver voldoen: il y a une tache dans mon T-shirt ('er zit een vlek in mijn T-shirt'), il est dans la salle de classe ('hij zit in het lokaal') en ils se trouvent dans le bus ('ze zitten in de bus').
Wil je echt de nadruk leggen op de zittende (dus niet staande of liggende) positie, dan gebruik je être assis : est-ce que vous étiez assis ou debout ? ('zat u of stond u?').
Ja, en dan komt er een hele rits idiomatische uitdrukkingen met 'zitten', die afhankelijk van de betekenis steeds weer anders vertaald moeten worden. Een kleine greep uit het repertoire:
Om te zeggen dat je op een school zit, kun je aller à of fréquenter gebruiken: je vais au lycée, je fréquente le lycée ('ik zit op het lyceum').
Als je ergens aan zit, gebruik je het werkwoord voor 'aanraken': Ne touche pas à ton nez tout le temps ! ('zit niet de hele tijd aan je neus!').
Net als 'staan te' en 'liggen te' kun je 'zitten te' vertalen met être en train de ('bezig zijn met'): elle est en train de téléphoner ('ze zit te bellen'). Andersom, als je wilt dat iemand ergens mee ophoudt, dan kun je arrêter de ('stoppen met') gebruiken: arrête de te plaindre ! ('zit niet zo te klagen!')
Ook het werkwoord faire kan uitkomst bieden, bijvoorbeeld als je zegt dat je 'op tennis zit': je fais du tennis.
En als een kledingstuk als gegoten zit, gebruik je het werkwoord aller ('gaan'): cette robe va à merveille ('die jurk zit fantastisch').
Maar zo zijn er nog honderden betekenissen van het werkwoord 'zitten'. Ik laat het hier even bij en hoop dat u daar niet al te zeer mee zit...
volgende keer
Hoe gooi je in het Frans de knuppel in het hoenderhok?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten